zondag 5 oktober 2008

Debatteren

Strategisch debatteren,Handleiding en spelregels
© 2006 Drs. Yolanda Mante/ ABC Mante, website: www.abcmante.nl
e-mail: mante@abcmante.nl

Voorwoord
Het speldebat wint steeds meer terrein. Niet alleen bij debatingclubs of op de
televisie (zoals bijvoorbeeld Het Lagerhuis) maar ook binnen bedrijven en
instellingen en op universitaire en Hbo-opleidingen. En zo verwonderlijk is dat niet:
een wedstrijddebat traint namelijk vele vaardigheden die dagelijks van een
professional verlangd worden. Zoals goed luisteren, scherp analyseren, slagvaardig
reageren en helder presenteren.
Deze handleiding behandelt zogenaamde beleidsdebatten. Hierin wordt
gedebatteerd over een voorgesteld nieuw beleid en de gevolgen hiervan. Deze
debatvorm sluit het beste aan op veler beroepspraktijk.
Dit boekje begint met een introductie op argumenteren en beleidsdebatteren. Daarna
volgen de spelregels en additionele informatie, zoals aanbevolen literatuur en
interessante websites.

A. LEREN DEBATTEREN IN VIJFTIEN STAPPEN 1
inhoud
1. inleiding
2. wat is een argument?
3. de stelling
4. de teams
5. de spreektijd
6. interrupties
7. de inhoud van een beleidsdebat: de standaardgeschilpunten
8. winst en verlies
9. de inhoud van de eerste beurt
10. de inhoud van de tweede beurt
11. de inhoud van de derde beurt
12. bronvermelding
13. publiekgerichtheid en presentatie
14. drogredenen
15. kolommenschema

1. Inleiding
In een beleidsdebat gaat het om het verdedigen en aanvallen van nieuw beleid. In
een stelling wordt een uitspraak gedaan over het beleid dat ten aanzien van een
bepaalde kwestie moet worden gevoerd. Het gaat hierbij om toekomstig beleid. De
voorstanders van de stelling verdedigen het voorgestelde beleid; de tegenstanders
vallen het betoog van de voorstanders aan en zaaien twijfel over de
aanvaardbaarheid van de argumenten van de voorstanders.
Andere debatvormen zijn het Lagerhuisdebat en het ludieke debat.
Bij een Lagerhuisdebat staan twee grote groepen tegenover elkaar: de voorstanders
en de tegenstanders. Een voorzitter bepaalt wie het woord krijgt en hoe lang. De
voor- en tegenstanders kunnen worden ingedeeld door de organisatie of spreken
voor hun eigen mening.
Bij het ludieke debat staat de welsprekendheid van de debater centraal. Een
voorbeeld van een ludieke stelling: 'liever een achterband dan een grachtenpand'.
De debater maakt bij een ludiek debat gebruik van onverwachte wendingen, van
woordspelingen, van forse wisselingen in stemvolume, intonatie en snelheid en van
humor. Deze elementen kunnen de aantrekkelijkheid van het beleidsdebat ook
verhogen, maar bij de beoordeling daarvan staat de inhoud centraal. Het gaat met
name om de kwaliteit van de argumentatie. Daarmee zijn zes van de negen
jurypunten te verdienen (zie de spelregels).

Alle drie de debatvormen zijn een vorm van spel: er zijn regels afgesproken die de
debatten structureren. Er wordt dus niet zo vrij gedebatteerd als op de televisie in
bijvoorbeeld verkiezingstijd.
De vier basiskenmerken van een beleidsdebat zijn:
- er is een van tevoren opgegeven stelling
- er zijn van tevoren aangewezen voor- en tegenstanders
- de debaters krijgen een beperkte spreektijd
- er wordt een eindoordeel gegeven door een jury
In dit deel worden de regels van het beleidsdebat uitgelegd. Maar eerst volgt een
korte introductie op argumenteren.

2. Wat is een argument?

Om deze vraag te beantwoorden moeten we kijken naar de opbouw van een
redenering. Een redenering bestaat uit:
- een standpunt = de conclusie, bijvoorbeeld: “Nederland moet een republiek
worden”.
- een argument = een reden voor de conclusie. Bijvoorbeeld “omdat een republiek
democratischer is dan een monarchie”.
- en een rechtvaardiging = de link tussen de conclusie en het argument. In dit
geval: “democratie is beter dan geen democratie”. De rechtvaardiging wordt in
een redenering vaak verzwegen, omdat deze voor de hand ligt.
Andere termen voor een standpunt zijn: claim, stelling, bewering
Andere termen voor een argument zijn: datum, verdediging, premisse
Voor een standpunt kunnen natuurlijk meerdere argumenten gegeven worden. Deze
argumenten kunnen onafhankelijk of afhankelijk van elkaar tot de conclusie leiden:
Een voorbeeld van onafhankelijke ondersteuning:
standpunt A Nederland moet een republiek worden, want
argument 1 erfopvolging is ondemocratisch
argument 2 je weet nooit wat je voor vorst krijgt
argument 3 etc. ...............
Als de argumenten van elkaar afhankelijk zijn, dan leiden ze alleen samen naar de
conclusie. Een voorbeeld:
standpunt B Willem-Alexander moet snel koning worden, want:
argument 1a Beatrix wordt al een dagje ouder en
argument 1b Willem-Alexander wordt steeds populairder
Als je standpunt A wilt ontkrachten, zul je alledrie de argumenten moeten weerleggen
om de stelling helemaal onderuit te halen. Standpunt B wordt al een stuk zwakker als
je 1 argument onderuit haalt.
Een argument kan op zichzelf natuurlijk ook weer ondersteund worden door een
ander argument. We noemen dat een subargument. Bijvoorbeeld:
standpunt C Nederland moet een republiek worden want
argument je weet nooit wat je voor vorst krijgt, want
subargument Willem III was bijvoorbeeld een psychiatrisch patiënt
1
1.1
Hoe kun je een standpunt aanvallen?
Je kunt op drie manieren een redenering aanvallen:
1. Door de waarheid/juistheid van een (sub)argument aan te vallen.
Bijvoorbeeld: “Willem III was helemaal geen psychiatrisch patiënt, want ....”
2. Door de rechtvaardiging ofwel de link tussen het standpunt en het argument aan
te vallen (die al dan niet verzwegen is).
Bijvoorbeeld: “Dat iemand een psychiatrisch patiënt is, hoeft niet te betekenen dat
iemand geen goede vorst is. Integendeel, kijk maar naar ......”
3. Door er een standpunt (plus argumentatie!) tegenover te plaatsen
Bijvoorbeeld: “Regeren met een monarch –ook al is het een psychiatrisch patiëntis
altijd nog beter dan met een president, die veel meer macht heeft dan een
monarch.”
Laten we eens kijken naar de rechtvaardiging. Waar is die op gebaseerd? Oftewel,
waar stoelt de bewijsvoering op? Een viertal bewijsvoeringen komt het meeste voor:

1. op basis van analogie (het vergelijkbare)
2. op basis van oorzaak, gevolg (causale relatie)
3. op basis van autoriteit (bijv. regels of personen)
4. op basis van regelmaat (nr. 1 was zo, nr. 2 ook, nr. 3 ook, dus nr. 4 zal ook wel
zo zijn)
ad 1: Analogieredenering
Rekeningrijden is geslaagd in Noorwegen, dus in Nederland moet het ook kunnen
(want –rechtvaardiging- de Noorse situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse).
ad 2. Oorzaak-gevolgredenering
Mijn auto is gevaarlijk, want er zitten geen remmen in (en zonder remmen heb je
geen controle).
ad 3. Autoriteitsredenering
Koop Elmex, want tandartsen adviseren het (en tandartsen kunnen het weten)!
ad 4. Inductieve redenering (op basis van regelmaat)
Amerikaanse presidenten zijn geneigd tot ontrouw, want Kennedy was een
rokkenjager en Clinton ook.

3. De stelling

In het beleidsdebat staat een beleidsstelling centraal. Kenmerkend voor een
beleidsstelling is het woordje 'moet'. De instantie die het beleid moet veranderen
staat er niet altijd expliciet bij. Bijvoorbeeld: 'Er moet een vierdaagse werkweek
worden ingevoerd'. Soms staat de instantie er wel bij. Bijvoorbeeld: 'bedrijven moeten
verplicht worden een bepaald quotum allochtonen in dienst te hebben' of 'de
overheid moet criteria opstellen voor wie voorrang heeft bij medische zorg'.
Andere beleidsstellingen luidden o.a.:
- Den Haag moet de hoofdstad van Nederland worden
- iedere Nederlander moet verplicht worden 10% van zijn inkomen aan een goed
doel te geven
- de viagrapil moet in het ziekenfonds
De voorstanders zijn als eerste aan de beurt en hebben het recht de stelling toe te
lichten. Als dit correct gebeurt, moeten de tegenstanders de interpretatie van de
voorstanders volgen. Bij het interpreteren van de stelling door de voorstanders moet
met de volgende regels rekening gehouden worden:
(1) De voorstanders definiëren de begrippen uit de stelling.
(2) Er mag geen 'waarheid als een koe' opgevoerd worden.
(3) De interpretatie mag ook niet tegen de geest van de stelling indruisen -door
bijvoorbeeld de stelling om te draaien. Bij beleidsdebatten geldt bovendien dat
(4) de invulling aan moet sluiten bij de actuele stand van de maatschappelijke
discussie. Hieronder worden de eisen 1, 2 en 4 nader toegelicht:

(1) definieer!
Omdat de voorstander de bewijslast draagt, is het in diens belang om duidelijk de
begrippen uit de stelling te definiëren. Dit om te voorkomen dat de tegenstander roet
in het eten gaat gooien met een andere invulling van deze begrippen. Dat kost later
allemaal tijd en energie om recht te zetten. Bovendien kom je minder consistent over
op de jury, als je in je 2e beurt nog eens uit moet gaan leggen wat je eigenlijk onder
de stelling verstaat.
Stelregel is dat de voorstander de definities mag neerzetten. De tegenstander valt
alleen definities aan als deze zodanig zijn, dat er geen debatruimte meer over blijft
(als de voorstander het debat dichttimmert -zoals dat heet) of wanneer de definities
(te) ver van het gangbare afwijken.
Tegenstanders moeten zich dus neerleggen bij de definiëring/invulling van de stelling
van de voorstanders als deze aan de genoemde vier regels voldoet. Wanneer de
tegenstanders het niet eens zijn met de interpretatie van de stelling kan de
interpretatie van de stelling onderwerp van debat worden in plaats van het discussieonderwerp
zelf. Dit levert nimmer een goed debat op. Daarom staat in de spelregels
dat tegenstanders duidelijk (en gemotiveerd) melding moeten maken van het
interpretatieverschil en zich vervolgens moeten concentreren op het weerleggen van
de argumentatie van de voorstanders (voorzover over mogelijk). De jury neemt
namelijk pas in haar beoordeling de interpretatie van de stelling mee.
(2) inperken mag, maar geen waarheid als een koe
Het is het voorrecht van de voorstanders om een stelling in te vullen door deze te
definiëren en door een plan uit te werken. Je kunt dit zien als een soort compensatie
voor het dragen voor de bewijslast (die zwaarder is dan de weerleggingslast van de
tegenstanders). De voorstanders kunnen -tot op zekere hoogte- ook de stelling
inperken of uitbreiden. Vaak is dat bij beleidstellingen niet nodig, omdat deze al
redelijk precies zijn geformuleerd. Maar sommige stellingen kunnen om strategische
redenen beter ingeperkt (of uitgebreid) worden.
Een paar voorbeelden:
1. Nederland moet niet meer deelnemen aan vredesmissies
- inperking: in de Balkan
2. Iedereen moet gratis toegang hebben tot .....
Deze stelling vraagt om een uitbreiding. Je kunt deze aanvullen met bijvoorbeeld:
het openbaar vervoer, het toilet, debatlessen, de dierentuin, het onderwijs etc.
etc.
3. Er moet een maximum inkomen vastgesteld worden.
- inperking: voor topmanagers. Of politici. Of ICT'ers.
Niet alle inperkingen zijn strategisch altijd slim. Kijk maar eens naar de volgende
stelling:
4. De viagrapil moet in het ziekenfonds.
- inperkend: de viagrapil moet in het ziekenfonds voor mannen tussen de 20 en
40 jaar.
Je moet dan goede argumenten hebben als voorstander waarom de groep
40+’ers uitgesloten wordt van vergoeding.
De invulling van de stelling mag zoals gezegd geen 'waarheid als een koe'
opleveren, waarover niet meer te debatteren valt. Stel dat de stelling luidt: “Liever
een hond dan een kat”. Een interpretatie als: “.... voor blinden” timmert de stelling
teveel dicht. Het is immers vantevoren duidelijk dat een blinde meer aan een hond
heeft dan aan een kat.
Nog een voorbeeld: de stelling: "Dierentuinen moeten gesloten worden", mag niet
geïnterpreteerd worden als: “Dierentuinen waar niet goed voor de dieren wordt
gezorgd, moeten gesloten worden." De ruimte om over de stelling te debatteren
wordt ook hier immers wel erg klein.
(4) actualiteit
De invulling van de stelling moet aansluiten bij de actuele maatschappelijke discussie
over het desbetreffende onderwerp. Het is dus van belang na te gaan wat er op de
opiniepagina's van de kranten over het onderwerp geschreven wordt en te volgen
wat er in de andere media (bv. internet en CBS-publicaties) over gezegd wordt.
De stelling: "Schiphol moet worden uitgebreid" zou dus niet aangevuld mogen
worden door " ... met extra treinen".

4. De teams

Er wordt gedebatteerd in teams van twee personen. Een team dat de rol van
voorstander op zich neemt, hoeft niet noodzakelijk zelf voorstander van de stelling te
zijn. Het beleidsdebat is een speldebat waarbij de debaters ter wille van de
helderheid van de discussie de rol van voor- en tegenstander op zich nemen.
Daardoor kan het voorkomen dat iemand die eigenlijk tegen is, een hartstochtelijk
pleidooi als voorstander houdt. Je afwisselend verplaatsen in de voor- en
tegenstandersrol levert vaak een genuanceerde eigen mening op.
De voor- en tegenstanders spreken om de beurt. Binnen een team wordt
afgesproken wie de eerste, de tweede en de derde spreekbeurt houdt. Het is niet
toegestaan dat één lid van het team alle spreekbeurten houdt.

5. De spreektijd
De debaters beschikken over een beperkte spreektijd. Een debat is als volgt
opgebouwd:
ACTIVITEIT...............................TIJD(in min.)
opzetbeurt voorstanders.............4
opzetbeurt tegenstanders...........4
verweerbeurt voorstanders........ 4
verweerbeurt tegenstanders.......4
conclusiebeurt tegenstanders.....3
conclusiebeurt voorstanders.......3
juryberaad..................................10
bekendmaking uitslag.................5
totaal (incl. evt. time-outs).......37-41
De spreektijd, die wordt aangegeven door een tijdwaarnemer, mag niet overschreden
worden. Wel mag de debater die aan het woord is, zijn zin afmaken.
Tijdens het debat mag door beide partijen alleen schriftelijk overlegd worden. Slechts
in de time-outs is mondeling overleg toegestaan.
►Tips
- Herhalen is overigens, bij mondelinge communicatie, veel belangrijker dan je
wellicht zou denken! Kun je een schriftelijk betoog nog eens teruglezen, bij een
mondeling betoog gaat dat natuurlijk niet. Beginnende sprekers maken vaak de
denkfout dat het éénmalig noemen van een argument voldoende is voor de jury
en het publiek om dat argument te begrijpen en onthouden. Het is dus raadzaam
om je argument en je (sub)conclusie in andere bewoordingen te herhalen.
- Spreek vantevoren met elkaar af hoe je eventueel met elkaar communiceert
tijdens een spreekbeurt. Dit om misverstanden of paniekreacties te voorkomen.
- Het is aan te raden, zeker in het begin, om een paar keer te oefenen met het op
tijd spreken. Ook al heb je de inhoud voorbereid: het ter plekke onder een
tijdsdruk spreken (voor een publiek!) iets wat oefening vergt!

6. Interrupties

Soms bestaat de behoefte om een spreker direct te onderbreken; in de praktijk
spreekt immers ook niet altijd iedereen in 4-minutenmonologen. In een debat heet
een onderbreking een interruptie. Het is een doelbewuste poging om de spreker
terecht te wijzen of het hem/haar lastig te maken.
Tijdens een beleidsdebat mag de luisterende partij interrumperen om een opmerking
te plaatsen of een vraag te stellen. Maar dit mag alleen maar als de spreker de
interactie toestaat. De opmerking of vraag moet kort en enkelvoudig (maximaal 15
seconden) geformuleerd te zijn. Over het antwoord mag niet gediscussieerd worden.
Gebruikelijk is, dat tijdens een spreekbeurt één of twee interrupties worden
toegestaan door de spreker.
De regels voor een interruptie zijn:
1. De eerste 60 seconden van een spreekbeurt zijn geen interrupties toegestaan.
2. Een spreker kan alleen geïnterrumpeerd worden door de tegenstanders en niet
door de eigen teamgenoot.
3. Wie interrumpeert gaat staan, en wacht tot de spreker de interruptie toestaat.
4. De spreker geeft -zodra iemand aan de andere zijde opstaat- zo snel mogelijk
aan of hij/zij de interruptie toestaat ('Gaat uw gang') of weigert ('Nee, dank u').
5. Wordt een interruptie door de spreker geweigerd, dan gaat degene die wilde
interrumperen weer zitten.
6. Een interruptie duurt maximaal 15 seconden en gaat ten koste van de spreektijd
van de geïnterrumpeerde.
7. Een interruptie mag niet gebruikt worden om een betoog te houden, maar alleen
om een enkelvoudige opmerking of vraag te uiten.
8. Tijdens de conclusiebeurten zijn geen interrupties toegestaan.
Het staat iemand vrij om wat dan ook in een interruptie aan de orde te stellen. Vaak
zal degene die geïnterrumpeerd wordt iets zeggen als 'op dit punt' op het moment
dat hij de interruptie toestaat. Daarmee wil hij voorkomen dat de interruptie over iets
anders gaat dan het laatst uitgesproken argument.
Een interruptie bestaat vaak uit:
1. een opmerking
voorbeeld: 'Als u zo doorredeneert, kunnen we hier in Nederland maar beter meteen
onze biezen pakken!'
2. een vraag
voorbeeld: 'Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de problemen die u noemt?'
3. een correctie of punt van orde
voorbeeld: 'Voorzitter, graag wijs ik er op dat wij door de tegenstander verkeerd
geciteerd worden.'
Interrupties zijn een tactisch middel. Hou daarom rekening met volgende
aanwijzingen:
tactische aanwijzingen voor de spreker
1. Sta alleen interrupties toe als het je uitkomt. Maak altijd eerst het argument/ de
zin af waar je mee bezig bent.
2. Voorkom dat je alle interrupties afslaat. Je zou de indruk kunnen wekken angstig
te zijn voor kritiek/vragen.
3. Staat de tegenstander met meer debaters tegelijk op, kies dan in jouw ogen de
minst geduchte.
Tactische aanwijzingen voor wie interrumpeert:
1. Valt een spreker even stil, dan kun je van de gelegenheid gebruik maken om een
interruptie te vragen. (‘Zal ik u even helpen?’)
2. Wordt een interruptie meermalen geweigerd , sta dan gerust met je teamgenoot
tegelijk op. Weigeren wordt dan wel erg lastig.
(Naar: Werken aan debatvaardigheden, van Peter van der Geer)

7. De inhoud van een beleidsdebat: de standaardgeschilpunten

Een beleidsdebat kan over een oneindig aantal onderwerpen gaan. Van wie de
afwas moet doen tot aan het direct kiezen van een minister-president. Toch lijken alle
beleidsdebatten op elkaar: dezelfde hoofdargumenten keren steeds terug. Een
voorbeeld: als er voorstanders zijn van een nieuw beleid, moet er ook een reden zijn
omdat nieuwe beleid in te voeren. Bijvoorbeeld omdat het huidige beleid niet voldoet,
of problemen met zich meebrengt. Zouden er namelijk geen problemen zijn, dan is er
ook geen reden om een nieuw beleid in te voeren. Een hoofdargument van de
voorstanders is dus altijd dat het huidige beleid problemen met zich meebrengt, of,
anders geformuleerd, dat er gemiste kansen zijn in de huidige situatie. Dit
hoofdargument noemen we het probleemargument. Zo zijn er nog meerdere
hoofdargumenten. Deze hoofdargumenten noemen we in een beleidsdebat
standaardgeschilpunten, omdat dit de punten zijn paar over in het debat verschil van
mening kan ontstaan. Hieronder worden ze opgesomd vanuit het perspectief van de
voorstanders:
Standaardgeschilpunten (vanuit het perspectief van de voorstanders)
1. probleemgeschil
a. er bestaan ernstige problemen*
b. die zijn te wijten aan/inherent aan het huidige beleid
2. oplossingsgeschil
a. ons plan, het nieuwe beleid (eerst uitleggen) lost
deze problemen doeltreffend op
b. en ons plan is uitvoerbaar
3. nadelengeschil
a. er zijn geen nadelen en/of
b. de nadelen van ons beleid wegen niet op tegen de voordelen ervan
*of gemiste kansen!
Standaardgeschilpunten (vanuit het perspectief van de tegenstanders)
1. probleemgeschil
a. er zijn geen problemen of ze zijn niet ernstig en/of
b. de problemen zijn niet inherent aan het huidige beleid
2. oplossingsgeschil
a. het nieuwe beleid is niet uitvoerbaar en/ of
b. lost deze problemen niet doeltreffend op en/of
c. met een kleine bijstelling van het huidige beleid worden de problemen
ook opgelost
3. nadelengeschil
a. er kleven nadelen aan het nieuwe beleid
b. en die overtreffen de eventuele voordelen ervan
Bij elkaar geplaatst in een schema, ziet de mogelijke inhoud van een beleidsdebat er
als volgt uit:
Voorstanders Tegenstanders (mogelijke reacties)
- stelling * definitie stelling
probleemgeschil
- waarom * er zijn ernstige problemen * reactie op problemen: bestaan niet
nieuw beleid? of zijn niet ernstig
- oorzaak? * het huidige beleid * oorzaak niet/misschien huidige
problemen? beleid
het plan
- wat? * uitleg nieuw beleid (plan)
oplossingsgeschil
- hoe? * het beleid is uitvoerbaar * beleid bijna/geheel onuitvoerbaar
- effectief? * het beleid is doeltreffend * beleid lost probleem niet/ te
weinig op
* bijstelling huidige beleid is
voldoende
nadelengeschil
- andere *de voordelen over treffen * het plan heeft onoverkomelijke
gevolgen? de nadelen nadelen (nieuwe problemen)
* de nadelen vallen mee * de eventuele voordelen wegen niet
of bestaan niet op tegen de nadelen
Hoe deze standaardgeschilpunten uitgewerkt worden in de diverse debatbeurten,
komt aan bod in de volgende paragrafen.

8. Winst en verlies
Een beleidsdebat is een speldebat. In een spel zijn er winnaars en verliezers. Hoe
kan je een beleidsdebat binnen?
In het beleidsdebat gaat het erom dat de voorstanders een nieuw beleid/plan willen
introduceren, ten koste van het huidige beleid. Omdat zij de bestaande situatie willen
veranderen, hebben zij in het debat de bewijslast. Zij moeten de jury van het nut
van hun plan overtuigen. Deze bewijslast kunnen zij dragen door de jury te
overtuigen van de standaardgeschilpunten die hierboven genoemd zijn. Het
aanhouden van deze standaardgeschilpunten in een betoog geeft bovendien
houvast, omdat dit de logische punten zijn die centraal staan in een debat over
beleid.
De tegenstanders hebben in principe alleen de weerleggingslast. Zij moeten de jury
aan het twijfelen brengen over het nut van het voorstandersplan. De tegenstanders
hebben dus niet per se de bewijslast voor het tegendeel van de stelling. Een
voorbeeld. Als de stelling luidt: Nederland moet de Olympische Spelen organiseren,
dan winnen de tegenstanders als ze de jury hier over aan het twijfelen hebben
gebracht. De tegenstanders hoeven dus niet voorstander te worden van de stelling:
Nederland moet niet de Olympische Spelen organiseren. Maar het mag wel.
Kort samengevat:
De voorstanders winnen als…
…zij in de ogen van de jury de bewijslast hebben gedragen voor de drie
geschilpunten
De tegenstanders winnen als…
…zij ten minste twijfel hebben gezaaid bij de jury over één van de drie geschilpunten
oftewel, als zij aan de weerleggingslast hebben voldaan.

In een argumentatieschema zien de posities van de voor en tegenstanders er als
volgt uit:
Voorstanders:
beleidsinstantie X moet het huidige beleid Y
vervangen door het nieuwe beleid Z
probleem --- ernstig ----- inherent ----- beleid Z is --- beleid Z is --- voordelen wegen
doeltreffend uitvoerbaar op tegen de
nadelen
Tegenstanders:
beleidsinstantie X moet het huidige beleid Y (misschien)
niet vervangen door het nieuwe beleid Z
geen niet niet beleid Z is beleid Z is voordelen wegen
probleem ernstig inherent niet niet niet op tegen
doeltreffend uitvoerbaar de nadelen

9. De eerste beurt: uiteenzetting van de argumentatie

In de eerste beurt dragen beide teams de argumenten aan waar het in het debat om
draait. Het is in latere beurten niet meer toegestaan nieuwe standaardgeschilpunten
of (hoofd-)argumenten of te noemen. De voorstanders mogen in de tweede beurt dus
niet meer met een nieuw probleem komen, of met een ander plan. Dan mogen alleen
argumenten aangedragen worden die eerder genoemde argumenten onderbouwen.
Reden hiervoor is dat de voorstanders anders belangrijke argumenten aan het eind
van het debat naar voren kunnen brengen, waarop de tegenstanders niet meer
adequaat kunnen reageren.
In de eerste beurt hebben beide teams ten aanzien van bepaalde punten
stelplicht. Stelplicht houdt in dat de debaters verplicht zijn om ten aanzien van een
aantal punten met argumenten te komen. Doen zij dit niet, dan gaat dat punt naar de
tegenstanders. De spelregels van het debat luiden: niet aan de orde stellen betekent
erkennen dat de ander op dit punt gelijk heeft. Hierna zal worden uitgelegd welke
punten de beide partijen aan de orde moeten stellen.
opzetbeurt voorstanders
In de eerste beurt begroeten de voorstanders het publiek, de jury en de
tegenstanders, zij definiëren de stelling en geven een korte vooruitblik op de punten
die zij gaan behandelen. De voorstanders geven in deze beurt aan waarom zij voor
een nieuw beleid pleiten. Zij zullen dit beargumenteren door te wijzen op een
bepaald probleem of op bepaalde problemen. Tevens geven zij aan waarom dit
ernstige problemen zijn. Als zij dit duidelijk hebben gemaakt, gaan zij in op wat ze
precies willen. Ze zetten een plan -de stelling- uiteen, door middel waarvan zij hun
beleid willen realiseren.
Zij geven daarbij aan hoe zij hun plan willen uitvoeren: de uitvoerbaarheid.
Verder gaan zij in op de effecten van hun plan: de doeltreffendheid. Ze moeten laten
zien dat het plan doeltreffend is, dat wil zeggen, zij tonen aan dat hun plan het door
hen geschetste probleem oplost. Wanneer het plan de problemen niet oplost, heeft
de voorgestelde beleidswijziging geen zin.
► Tip!
Wat veel voorstanderteams nog al eens laten liggen in hun eerste beurt, is het
aangeven van de ernst van de problemen die het huidige beleid veroorzaakt. Stap
hier niet al te makkelijk overheen! Het is belangrijk dat het voorstandersteam een
‘sense of urgency’ aantoont: als de problemen immers niet ernstig zijn2 is de
noodzaak van een nieuw plan gemakkelijk onderuit te halen door de tegenstanders.
► Tip!
Besteed zorgvuldig aandacht aan nieuwe ideeën. Ga er niet direct van uit dat door
een probleem 1 keer te noemen het meteen geaccepteerd (of begrepen) zal worden
door het publiek en de jury.
opzetbeurt tegenstanders
In hun inleiding beginnen de tegenstanders ook met het begroeten van de jury, de
opponenten en het publiek en maken zij hun standpunt ten aanzien van de stelling
bekend. Zij hebben hier de keus uit een neutraal of een tegengesteld standpunt: "wij
betwijfelen dat..... " òf "wij vinden niet dat...".
Ook moeten zij hun strategie bekendmaken, door een korte vooruitblik op de inhoud
van deze beurt te geven. De tegenstanders dienen een keuze te maken met
betrekking tot de punten die zij aan de orde willen stellen. Deze keuze dient in de
eerste beurt duidelijk te worden. Zij moeten met een duidelijk aanvalsplan komen.
Tegenstanders hebben daartoe de volgende mogelijkheden:
- de problemen aanvallen
De tegenstanders kunnen er in de eerste beurt voor kiezen het door de voorstanders
aan de orde gestelde probleem op verschillende manieren aan te vallen. Zij kunnen
het probleem bijvoorbeeld ontkennen of bagatelliseren. Als zij kunnen aantonen dat
het probleem helemaal niet bestaat of niet ernstig is, heeft het hele plan van de
voorstanders namelijk geen zin.
Een andere succesvolle aanval kan zijn door aan te tonen dat het genoemde
probleem misschien wel bestaat, maar dat niet veroorzaakt wordt door het
aangevallen huidige beleid.
2 Of de gemiste kansen zijn niet groot.....
De tegenstanders kunnen het probleem natuurlijk ook gewoon toegeven. In sommige
gevallen is het raadzamer het probleem eenvoudigweg toe te geven en zich te
richten op de uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid van het plan. Dit is met name
verstandig als ontkennen erg moeilijk is. Bepaalde problemen bestaan nu eenmaal.
- de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid aanvallen
Behalve op het probleem, kan de aanval van de tegenstanders zich ook richten op
het hoe, op de uitvoerbaarheid het plan. Misschien is de uitvoering ervan technisch
niet reëel, of is er een wetswijziging nodig die niet haalbaar lijkt.
Als je denkt dat het voorgestelde plan de door de voorstanders genoemde
problemen niet oplost, val je de doeltreffendheid van het plan aan. Soms werpen de
voorstanders bijvoorbeeld in hun enthousiasme zo'n groot probleem op, dat het
onwaarschijnlijk is dat hun plan dat probleem ook werkelijk helemaal zal oplossen.
- een bijstelling geven
De tegenstanders kunnen ook komen met een zogenaamde bijstelling, een kleine
wijziging van het huidige beleid waardoor het probleem ook wordt opgelost. En
waardoor een heel nieuw beleid overbodig wordt.
Tegenstanders moeten hierbij oppassen dat ze niet een heel alternatief beleid gaan
voorstellen. Zo'n alternatief beleid noemen willen tegenplan. Het lanceren van een
tegenplan is niet toegestaan, omdat dit de helderheid van de discussie vertroebelt.
Je krijgt dan immers twee voorstanders van twee plannen. Een echte discussie over
het plan van de voorstanders wordt hiermee vermeden. De tegenstanders hoeven
niet meer grondig na te denken over de kwetsbaarheid van het plan van de
voorstanders, maar komen gewoon met een nieuw plan. Nogmaals, het lanceren van
een tegenplan is verboden.
Het is aan de jury om te beoordelen of er sprake is van een bijstelling van het huidige
beleid of van een tegenplan. In het algemeen geldt dat van een tegenplan sprake is
als gaat om een geheel nieuw plan. Een bijstelling is een kleine wijziging van het
huidige beleid. Als de voorstanders bijvoorbeeld betogen dat de Betuwelijn
ondergronds moet worden aangelegd om enorme schade aan landschap en milieu te
voorkomen, mogen de tegenstanders wel komen met een bijstelling als 'de
Betuwelijn hoeft niet ondergronds als we milieuvriendelijke geluidswallen aanleggen'.
Zij mogen echter niet komen met uitgewerkte tegenplannen zoals een tracé door
Groningen en Drenthe of het graven van een nieuwe waterweg.
- nadelen geven
Ook kunnen de tegenstanders wijzen op de consequenties van het plan, de
zogenaamde nadelen die door de beleidswijzigingen ontstaan. De tegenstanders
brengen dan het nadelen-standaardgeschilpunt in het debat. Het geven van de
doodstraf bij drugsdelicten bijvoorbeeld, zou een probaat middel kunnen zijn om het
cellentekort op te heffen, maar deze maatregel heeft toch wel een aantal
onoverkomelijke nadelen.
De tegenstanders hebben dus allerlei pijlen op hun boog: ze kunnen het probleem
aanvallen, de oorzaak ervan, de uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid van het plan
en zij kunnen nadelen van het plan aanvoeren. Zij hoeven niet op al deze aspecten
in te gaan, maar moeten zich wel realiseren dat zij in latere beurten niet alsnog een
bepaald aspect mogen betwisten, dat zij eerder niet aan de orde gesteld hebben.
► Tip!
De helderheid van het debat wordt bevorderd als de tegenstanders de argumenten
van de voorstanders weerleggen in de volgorde waarin ze door de voorstanders
gepresenteerd worden.
► Tip!
Zoek als tegenstanderteam naar de randen, de uitzonderingen en de consequenties
van het plan en blaas die op! Bijvoorbeeld: “als de voorstanders de viagrapil in het
ziekenfondspakket willen omdat het goed is voor de patiënt, dan moet een BMW ook
erin want dat is goed voor mijn zelfvertrouwen!“
Vraag: bij welk standaardgeschilpunt zou je dit tegenargument onderbrengen?
► Tip!
Als tegenstanderteam mag je geen uitgewerkt tegenplan lanceren. Maar je mag wel
suggereren dat er betere oplossingen zijn dat het voorgestelde beleid van de
voorstanders (mits je daarvoor argumenten hebt!)
Vraag: onder welk standaardgeschilpunt zou je dit naar voren kunnen brengen?
Samengevat:
Verplichtingen voorstanders 1e beurt:
- alle problemen introduceren + de ernst ervan (probleemgeschil)
- het plan uitleggen
- de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van het nieuwe beleid aantonen
(oplossingsgeschil)
Mogelijkheden tegenstanders 1e beurt:
- problemen aanvallen
- ernst problemen onderuithalen
- inherentie aanvallen (nieuw!)
- evt. bijstelling introduceren (nieuw!)
- doeltreffendheid aanvallen
- uitvoerbaarheid aanvallen
- nadelen introduceren (nieuw!)
De hierboven genoemde standaardgeschilpunten mogen door beide partijen niet in
latere beurt geïntroduceerd worden. Doet een van beide partijen dat wel, dan neemt
de jury deze argumentatie niet mee in haar oordeel.

10. De tweede beurt: het verweer

In de verweerbeurten mogen geen nieuwe standaardgeschilpunten geïntroduceerd
worden. Wel reageren de voorstanders natuurlijk in hun tweede beurt op een
eventuele bijstelling van het huidige beleid of ingebrachte nadelen bij het
voorgestelde nieuwe beleid. De tegenstanders, op hun beurt, reageren natuurlijk op
de eventuele voordelen van het nieuwe plan die de voorstanders in hun tweede beurt
naar voren hebben gebracht.
In de verweerbeurten wordt gestreden over de aanvaardbaarheid van de
argumenten.
verweerbeurt voorstanders
In deze beurt kunnen de voorstanders eenmaal geïntroduceerde standaardgeschilpunten
verder onderbouwen door middel van uitbreiding van de argumentatie.
Daarnaast kunnen zij reageren op de inbreng van de tegenstanders door herstel van
de bewijslast. Tot slot moeten zij de door de tegenstanders geïntroduceerde
standaardgeschilpunten weerleggen.
De voorstanders verdedigen zich in hun verweerbeurt zo veel mogelijk tegen de
aanval van de tegenstanders. Zij houden hierbij ook weer de structuur van de
eerdere beurten aan.
Het is belangrijk alle kritiekpunten van de tegenstander te weerleggen. Niet
weerleggen betekent in de regels van het spel ermee akkoord gaan.
Als de tegenstanders nadelen van het voorgestelde plan hebben aangedragen, is het
belangrijk deze zo veel mogelijk te weerleggen. Verder is het verstandig erop te
wijzen dat de nadelen - zelfs als die zouden bestaan - niet opwegen tegen de
voordelen van het nieuwe beleid. De voorstanders laten zien welke belangrijke
voordelen het plan met zich meebrengt (ze brengen dus het voordelenstandaardgeschilpunt
in het debat in).
Als de tegenstanders een bijstelling bij het huidige beleid hebben voorgesteld,
kunnen de voorstanders hun plan o.a. verdedigen door te onderbouwen dat deze
bijstelling niet voldoende zal zijn.
►Tip!
Als de tegenstanders op een bepaald punt niet zijn ingegaan, is het verstandig daar
ook op te wijzen. "Mijn opponenten hebben niets gezegd over de uitvoerbaarheid, ik
ga er dus vanuit dat zij het plan uitvoerbaar vinden".
verweerbeurt tegenstanders
Ook de tegenstanders mogen in hun tweede beurt geen nieuwe standaardgeschilpunten
introduceren.
In de tweede beurt van de tegenstanders krijgen deze de gelegenheid de reactie van
de voorstanders te pareren. De voordelen wegen zeker niet op tegen de nadelen,
bijvoorbeeld.
▶ Tip voor voor- en tegenstanders!
Reageren op de argumentatie van de tegenpartij, doe je het beste door de volgende
drie stappen te volgen:
1. Geef kort aan waarop en op welk standaardgeschilpunt van de tegenpartij je
reageert.
Bijvoorbeeld: "De voorstanders gaven aan het stijgende ziekteverzuim onder
werknemers een probleem te vinden".
2. Geef je reactie/weerlegging.
Bijvoorbeeld: "Met dit probleem gaan bij akkoord" of "Dit zien wij niet als een
ernstig probleem, omdat uit cijfers van het CBS blijkt dat het ziekteverzuim de
laatste jaren juist stabiliseert en bij sommige beroepsgroepen zelfs daalt".
3. Maak een expliciete conclusie:
Bijvoorbeeld: "Nu we dit probleem ontkracht hebben, bestaat er geen
noodzaak om het huidige beleid te wijzigen". Of: "Dit was het eerste probleem
dat de voorstanders naar voren brachten, laten we eens kijken of het tweede
probleem ook reëel is….."
Bovenstaande drie stappen kunnen samengevat worden in het volgende
argumentatieschema:
(standpunt) probleem 1 van de voorstanders is geen probleem
(argument) er is een stabilisering dan wel een daling van het ziekteverzuim
(subargument) dat constateert het CBS (Centraal Bureau der Statistiek)
▶ Tip voor voor- en tegenstanders!
Val het zwakste punt aan in het betoog van je opponenten. Besteed niet te veel tijd
aan hun sterke punten!
► Tip!
Verdeel en heers: wijs op inconsistenties tussen de teamleden van het opponerende
team!
Samengevat:
Verplichtingen voorstanders 2e beurt:
- reacties geven op alle aanvallen tegenstanders
- nadelen afwegen tegen voordelen
Verplichtingen en mogelijkheden tegenstanders 2e beurt:
- reacties op voorstanders
- nadelen afwegen tegen voordelen (verder mogen er geen nieuwe
standaardgeschilpunten gesteld worden)

11. De derde beurt: de conclusie

Beide teams ronden in hun laatste beurt de argumentatie af, vatten het debat dat
gevoerd is samen en geven daarover hun oordeel. Het kan daarbij geen kwaad om
bijvoorbeeld aan te geven dat op een volgens jou heel belangrijk argument door de
andere partij nooit is teruggekomen of om nogmaals je sterkste argumenten op een
rijtje te zetten.
Aan het eind van de laatste beurt doen de tegenstanders een beroep op de jury de
stelling te verwerpen. Bijvoorbeeld: "Kortom, de identificatieplicht in Nederland moet
niet worden afgeschaft".
Op het eerste gezicht lijkt het wellicht vreemd dat de tegenstanders bij de
slotbeurt(en) twee maal na elkaar aan de beurt zijn. Dit is geen vergissing, maar in
de spelregels doelbewust ingebouwd. Zo wordt bereikt dat de voorstanders de
laatste beurt hebben. Zij zijn het immers die nieuw beleid hebben voorgesteld, wat
gedurende het debat twijfel en/of tegenspraak heeft uitgelokt. Het is gebruikelijk
degenen die voor verandering pleiten het laatste woord te geven.
conclusiebeurt tegenstanders
De tegenstander vat de discussie samen en trekt daaruit conclusies. De
tegenstander geeft aan hoe ze in het debat hebben aangetoond dat het nieuwe
beleid/plan niet ingevoerd moet worden. Loop alle standaardgeschilpunten nog eens
af:
- hebben jullie de problemen erkend?
- zo ja, waren ze ernstig genoeg?
- hebben jullie een bijstelling bij het huidige beleid naar voren gebracht?
- vinden jullie dat het plan uitvoerbaar is?
- vinden jullie dat het plan doeltreffend is?
- hebben jullie onoverkomelijke nadelen/bezwaren bij het voorgestelde plan naar
voren gebracht?
Conclusiebeurt voorstanders
De voorstander loopt eveneens alle discussiepunten nog eens na, vat samen, maar
draagt geen nieuwe hoofdargumenten aan. Hebben de tegenstanders bv. de
doeltreffendheid aangevallen? Vat dan jullie reactie op deze aanval duidelijk samen
en eindig met de conclusie dat jullie beleid wel degelijk doeltreffend is.
Aan het slot van diens betoog roept deze voorstander de jury op de stelling
aan te nemen. Bijvoorbeeld: "Hiermee is overtuigend aangetoond dat de overheid
criteria moet vaststellen om te bepalen wie voorrang krijgt bij medische zorg. Ik
verzoek de jury dan ook om de stelling aan te nemen."
Samengevat:
Verplichtingen voorstanders conclusiebeurt:
- weerleggen laatst geopperde tegenargumenten
- samenvatten per standaardgeschilpunt
Mogelijkheden tegenstanders conclusiebeurt:
- weerleggen laatst geopperde tegenargumenten
- samenvatten per geschilpunt

12. Bronvermelding

De debaters bereiden zich onder meer voor door informatie/literatuur over het
onderwerp te verzamelen. Daarin kunnen zij voor- en tegenargumenten zoeken met
betrekking tot de stellingen. Het is handig om die argumenten op systeemkaartjes te
noteren, zodat ze gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van het betoog.
Noteer zowel voor- als tegenargumenten en vermeld de bron van het argument ook
op het kaartje.
Met name op het internet vind je actuele informatie. Vaak is dit een goed begin voor
je zoektocht. Hou er wel rekening mee dat een willekeurige internetpagina natuurlijk
nog geen gezaghebbende bron is. Zo zegt de bronvermelding www.google.com op
zichzelf natuurlijk niets.
Wanneer je een bepaalde autoriteit aanhaalt of een bepaald onderzoek als bewijs
wilt gebruiken, moet je natuurlijk wel kunnen aangeven wanneer die autoriteit dat
gezegd heeft en wat dat precies voor onderzoek is. Anders kan iedereen zomaar wat
beweren.
Het goed gebruik kunnen maken van bronnen is bij een beleidsdebat een pré. Ze
moeten echter een betoog niet overwoekeren. Een betoog dat vrijwel geheel bestaat
uit het citeren van bronnen is voor een jury weinig aantrekkelijk en weinig
overtuigend. Met logisch nadenken en veel gezond verstand komen debaters ook
een heel eind.

13. Publiekgerichtheid en presentatie
Vaak zijn debaters geneigd zich tot elkaar te richten in het debat: 'jullie zeggen...'.
Maar in een speldebat gaat het er om de jury en/of het publiek te overtuigen van de
houdbaarheid, respectievelijk de onhoudbaarheid van de stelling. Daarom richt en de
debaters zich tot de jury en het publiek in plaats van tot elkaar: 'Mijn opponent
beweert...'. Per definitie zijn voor- en tegenstanders overtuigd van hun eigen gelijk.
Dat is als het ware in het spel ingebakken. Het gaat er in het debat om dat gelijk ook
te krijgen. Je kan daarom je tegenstander niet overtuigen, de jury wel. Een debater
richt zich in zijn betoog dan ook niet tot zijn tegenstanders, maar tot de jury en het
publiek. Met andere woorden, de debaters gebruiken niet de tweede persoon met
betrekking tot de tegenstanders, maar de derde persoon. De jury houdt rekening met
de manier waarop de debater met het publiek omgaat.
Belangrijk is ook de ‘aankleding’ van je argumenten. De harde feiten komen
overtuigender over als je ze ‘voelbaar’ maakt voor je publiek en de jury. Bedenk dat
mensen over het algemeen meer onder de indruk zijn van 1 dode in hun straat, dan
van 1000 doden in een ver land! Een goed betoog houdt rekening met een verdeling
van inhoud over:
· ethos (je eigen imago, deskundigheid, betrouwbaarheid)
· logos (het verstand, goede argumenten) en
· pathos (het inspelen op het gevoel van je publiek)
Ad ethos
Je eigen imago kent vele facetten. De waardering van dit imago is natuurlijk ook
afhankelijk van de smaak van het publiek. Zijn zij geïmponeerd als je een mooi pak
aantrekt? Of zul je ze voor je innemen als je je dagelijkse kloffie aantrekt waarin jij je
prettig voelt?
Ethos heeft alles te maken met de geloofwaardigheid die je uitstraalt. “Be the
argument” zeggen de Engelsen wel eens: als jij niet de indruk wekt dat je achter je
argumenten staat, waarom zou het publiek deze argumenten dan overnemen?
Andere ethostechnieken bestaan eruit het publiek de indruk te geven dat je veel van
een onderwerp weet, dat je bepaalde situaties uit de praktijk kent, of dat je veel
overeenkomsten vertoont met het publiek (want dan zullen ze je eerder geloven dan
dat jij anders bent dan zij).
Ook je stemgebruik kan overwicht geven. Iemand die zijn argumenten zachtjes het
publiek in mompelt, zal een minder overtuigende indruk achterlaten dan iemand die
met bezieling spreekt.
Ad pathos
Je kunt inspelen op het gevoel van het publiek door je argumenten zo goed mogelijk
invoelbaar te maken voor het publiek. Dit kun je doen door een beeld te schetsen
van een bepaalde situatie. Kijkt maar eens hoe de televisie te werk gaat. Een spotje
op tv dat geld inzamelt voor de slachtoffers van de aardbeving in Turkije haalt meer
geld op als het beelden toont (bijvoorbeeld van kleine kindertjes die tussen de
puinhopen naar hun ouders zoeken) dan wanneer er droge informatie wordt verteld
(bijv.: help Turkije want er zijn 10.000 slachtoffers).

Ook kun je het publiek erbij betrekken door een (retorische) vraag te stellen. In een
discussie over gratis openbaar vervoer bijvoorbeeld, kun je het publiek vragen of zij
graag in de schoenen van een conducteur zouden willen staan, als iedereen gratis
recht heeft op een treinrit.
In de retorica –de kunst van het spreken uit de Griekse oudheid- onderscheidde men
5 fasen die een spreker moet doorlopen om een goede speech te houden. Dit geeft
aan dat alléén het zoeken naar argumenten niet voldoende is. De 5 taken van de
spreker zijn:
1. de inventio: de ‘vinding’ van wat je wilt gaat zeggen
2. de dispositio: het ordenen van je betoog
3. de elocutio: de stijl/ juiste woorden zoeken voor je betoog
4. de memoria: de mentale voorbereiding
5. de actio: het doen/ oefenen van je betoog.
Taak 1 doe je zowel alleen als met je teamgenoot. Het is een proces dat eigenlijk niet
stopt voor het einde van het debat, omdat er in een debat altijd geïmproviseerd moet
worden. Alleen de eerste voorstandersbeurt kan immers thuis voorbereid worden.
Taak 2 is bij beleidsdebatteren in zoverre makkelijk, dat de volgorde van de
standaardgeschilpunten, en dus ook van je hoofdstructuur al vaststaat. Wel kun je je
uiteraard afvragen in welke volgorde je de problemen of de nadelen behandelt.
Taak 3 moet je voornamelijk persoonlijk uitvogelen. Wel kun je bijvoorbeeld met je
teamgenoot een slogan bedenken, maar de verwoording van je eigen betoog kun je
het beste zelf uitzoeken.
Taak 4 kun je zowel in teamverband als individueel doen. Hieronder zou je het
maken van hulpmiddelen (bijvoorbeeld kaartjes met argumenten en citaten) kunnen
verstaan. Maar ook het je inleven in het debat en het ‘spontaan’ spreken over de
hoofdpunten van het debat.
Taak 5 is zeer belangrijk. Door vaak te oefenen, kom je steeds minder voor
verrassingen te staan die je uit het veld slaan.
Bij de presentatie van je betoog is het van belang dat de debaters de jury en het
publiek goed aankijken. De debater die aan de beurt is, gaat staan. De debaters
spreken niet gejaagd en lezen hun beurt niet van papier. Er moet zoveel mogelijk
spontaan gesproken worden, waarbij gebaren en mimiek functioneel moeten zijn.
Het is van groot belang dat de debaters duidelijke signaalwoorden gebruiken. Hoe
duidelijker zij hun betoog structureren door middel van signaalwoorden voor
argumentatie, hoe gemakkelijker het betoog te volgen is voor de jury, de tegenpartij
en het publiek. Wanneer het publiek een spreker niet goed kan volgen, raakt het niet
zo makkelijk overtuigd van diens gelijk. Gebruik daarom ook de termen die typerend
zijn voor het punt, dat je bespreekt. Geef expliciet aan dat er volgens jou belangrijke
problemen zijn. Spreek over problemen, oorzaak, doeltreffendheid, uitvoerbaarheid,
voor- en nadelen. Dit maakt dat de jury de argumenten kan plaatsen.
Een duidelijke structuur maakt dat de debaters beter in staat zijn op elkaar te
reageren. De eerste beurt is daarbij heel belangrijk. De voorstanders kunnen deze
helemaal voorbereiden. Zij zijn daarom verplicht in hun betoog een hele duidelijke
structuur aan te brengen. De tegenstanders geven hun reactie zo veel mogelijk in de
volgorde waarin de voorstanders hun betoog gepresenteerd hebben. Een strategie
waarbij men kris kras heen en weer springt met als doel de tegenpartij in de war te
brengen, is gedoemd te mislukken, omdat niemand het debat meer kan volgen.
Uit onderzoek is (wel eens) gebleken:
- dat herhalen helpt, bijvoorbeeld van een slogan, refrein: denk aan “I have a
dream today” van Martin Luther King”.
- dat het gebruik van humor en beeldspraak overtuigend werken
- dat de snelheid van spreken van invloed is op de overtuigingskracht. Over het
algemeen geldt: meer vaart ® meer overtuiging (waarom zou dit zo zijn denk
je?). Dit gaat natuurlijk alleen maar op als je tekst nog begrijpelijk is!
- dat het gebruik van zogenaamde soundbites –korte krachtige uitspraken- door
een publiek gewaardeerd worden. Meester in het debiteren van soundbites was
de president/acteur Ronald Reagan: “The Democrates are so far left, they’ve left
the country.”

Het is dus nogmaals zeer belangrijk om je te realiseren dat het bij het gesproken
woord niet voldoende is om je argument slechts te noemen. Sta daarom in je betoog
goed stil bij de belangrijkste punten, ondersteun deze met een pakkend voorbeeld en
herhaal aan het einde van je argument nog eens duidelijk de strekking van wat je wilt
zeggen. Zo voorkom je dat de jury belangrijke punten niet opmerkt, of op een hele
andere manier interpreteert dan jij bedoelt hebt. Gebruik hierbij je bevlogenheid of
humor. Zo kan een argument dat eerst abstract leek, ineens heel veel
overtuigingskracht krijgen.
► Tip!
Je kunt je voorbereiden tot je een ons weegt, maar goed luisteren naar wat je
tegenstander zegt is de allerbelangrijkste vaardigheid in een debat. Debatteren is nu
eenmaal tweerichtingsverkeer, dus aan je voorbereiding zit een limiet. Voorbereiden
is goed, maar zorg dat je jezelf niet in een keurslijf plaatst. Door goed te luisteren
naar je tegenstanders en de consequenties te doordenken van wat ze voorstellen,
kom je al een heel eind!

14. Drogredenen

Soms gebruiken sprekers drogredenen, ofwel overtuigingsmiddelen met een luchtje.
Soms wordt er geargumenteerd op dubieuze wijze, soms wordt er helemaal niet
geargumenteerd.
Je kunt natuurlijk zelf proberen om je gehoor met drogredenen te overtuigen, maar
als de tegenpartij deze drogredenen weet te ontmaskeren, dan werken ze eerder
tegen je. Omgekeerd is het belangrijk drogredenen van de tegenpartij te herkennen
en onschadelijk te maken. Vooral drogredenen die als grap overkomen, kunnen goed
scoren bij het publiek/de jury. Humor3 is immers een belangrijk overtuigingswapen.
Hieronder vind je een aantal drogredenen die nogal eens in debatten worden
aangetroffen 4:
1. Ad hominem argument (de persoonlijke aanval): hierbij wordt op de man
gespeeld in plaats van op het ter discussie staande standpunt of argument.
Bijvoorbeeld: "iedereen behalve mijn tegenstander weet ....." of "wat kan mijn
tegenstander als student nou weten van .......?"
2. Het hellend vlak (the slippery slope): hierbij wordt ten onrechte gesuggereerd dat
een maatregel van kwaad tot erger leidt.
Bijvoorbeeld: "als we vandaag de viagra-pil in het ziekenfondspakket plaatsen,
gaan we morgen BMW's vergoeden!"
Vraag: onder welk standaardgeschilpunt zou je dit 'argument' naar voren
brengen?
3. Drogreden van de verkeerde tegenstelling (vals dilemma): er worden twee
tegengestelde opties gesuggereerd (waar er nog veel meer zijn).
3 Uiteraard lenen niet alle stellingen zich voor grappen.
4 Wie meer wil weten over drogredenen raadplege bijvoorbeeld: Drogredenen van
van Eemeren, Grootendorst en Kruiger. In Werken aan debatvaardigheden van Peter
van der Geer komt een aantal drogreden kort ter sprake op pag. 99 en 100.
Bijvoorbeeld: “wat heb je liever in het ziekenfonds: viagrapillen voor macho’s of
thuiszorg voor oude omaatjes?”
4. De stroman: hierbij wordt het standpunt of de argumentatie van de tegenpartij
vertekend.
Bijvoorbeeld: de voorstanders pleiten ervoor viagra niet in het ziekenfonds te
plaatsten, omdat andere geneesmiddelen meer urgent zijn en de tegenstander
verwoordt dat standpunt als: "de voorstanders hebben aangegeven dat zij totaal
niets geven om de patiënten die met viagra gebaat zouden zijn."
5. De cirkelredenering: hierbij is het aangevoerde argument identiek aan het
standpunt dat het moet ondersteunen. Cirkelredeneringen lijken soms heel
plausibel (ze zondigen dan ook niet tegen de logica, want ze hebben de
onbetwistbare vorm van A = A). Vaak zie je pas op het tweede gezicht dat het
argument weinig toevoegt.
Bijvoorbeeld: De overheid moet het financieren want het is haar taak om dat te
doen". Zonder extra ondersteuning zegt dit argument weinig.
6. Argumentum ad populum (populistische drogreden): hierbij wordt de mening van
anderen als enige bewijsvoering aangebracht.
Bijvoorbeeld: "iedereen is het er over eens dat...." of "duizenden lezers staan
achter de denkbeelden van X, dus....."
7. Bevestigen van de consequens: de relatie tussen twee zaken wordt omgedraaid
in een als ... dan-redenering.
Bijvoorbeeld:
1. Als kaas uit Alkmaar komt, dan is het lekker.
2. Dit is lekkere kaas (correcte argumenten).
3. Dus het is kaas uit Alkmaar (incorrecte conclusie).
De bewering in uitspraak 1 wordt ten onrechte omgedraaid: dat een kaas lekker
is, wil nog niet zeggen dat deze uit Alkmaar komt. Er zijn immers ook nog andere
plaatsen waar lekkere kaas vandaan komt.
8. Autoriteitsdrogreden: hierbij wordt ten onrechte de eigen of iemands anders
autoriteit aangehaald om een standpunt te ondersteunen:
Bijvoorbeeld: "Als Veldman zegt dat het zo is, dan zal ze wel gelijk hebben: ze is
tenslotte professor".
9. Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie: hierbij wordt er al te makkelijk van uitgegaan dat
als een verschijnsel na een ander verschijnsel optreedt, het eerste verschijnsel de
oorzaak is van de tweede.
Bijvoorbeeld: "Het invoeren van het alcoholverbod tijdens koniginnenacht was
succesvol, want er zijn dit jaar aanzienlijk minder ordeverstoringen geweest".
(Terwijl bijvoorbeeld het feit dat het een zeer koude nacht was een meer voor de
handliggende verklaring zou zijn.)
10. Verschuiven van de bewijslast
Wie stelt, bewijst. Zo luidt een bekende stelregel in een debat. Deze regel houdt
in dat degene die iets beweert (Bush is een leugenaar), desgewenst deze
bewering moet onderbouwen. Sommige debaters draaien de bewijslast om:
bewijst hij maar eens dat Bush geen leugenaar is! Daarmee begaan zij dus de
droge reden van het verschuiven van de bewijslast.
Zelfs goede debaters en politici gebruiken wel eens een drogreden –ook bewust. Het
is dus zaak om als tegenstander alert te blijven.
15. Kolommenschema
De debaters en juryleden gebruiken een kolommenschema om schriftelijk bij te
houden wat er in een debat gezegd wordt. Een voorbeeld van zo’n schema vind je op
de volgende pagina.

opzetbeurt V
opzetbeurt T verweerbeurt V verweerbeurt T conclusie T conclusie V
stelling+definiëring
problemen/ernst/
oorzaak
plan
uitvoerbaarheid
doeltreffendheid
nadelen
bijstelling
(presentatie)

B. DE SPELREGELS van beleidsdebatten
inhoud
1. de debaters
2. spreektijden
3. standaardgeschilpunten
4. interrupties
5. time-outs
6. tegenplan
7. de jury
8. de stellingen
9. overige regels
1. De debaters

Er wordt gedebatteerd in teams van twee of drie debaters. Een debatteam bestaat in
principe gedurende de module uit dezelfde deelnemers.
De spreekvolgorde is als volgt: debater 1, debater 2, debater 1 of 2 of 3.
De voorstanders hebben de bewijslast voor de stelling en een weerleggingslast voor
de argumenten van de tegenstander. De tegenstanders hebben in principe alleen
een weerleggingslast: ze moeten twijfel zaaien bij de jury over het nut van het
voorstandersplan.
Alle hoofdargumenten moeten in de eerste twee beurten naar voren gebracht
worden. Nieuwe argumenten in de derde beurt tellen niet in de beoordeling mee. (Zie
voor uitgebreide tips voor de invulling van de beurten de handleiding.)
2. Spreektijden
ACTIVITEIT.....................................TIJD (in min.)
opzetbeurt voorstanders....................4
opzetbeurt tegenstanders..................4
verweerbeurt voorstanders................4
verweerbeurt tegenstanders..............4
conclusiebeurt tegenstanders............3
conclusiebeurt voorstanders..............3
juryberaad........................................10
bekendmaking uitslag........................5
____________________________________
totaal (incl. evt. time-outs)..............37-41
Een tijdwaarnemer houdt de tijd bij en geeft aan hoeveel tijd de debater nog rest voor
diens betoog. Als de tijd is verstreken, zal de tijdwaarnemer dit duidelijk maken door
een tijdsignaal. De spreker mag nog wel zijn/haar zin afmaken.
Indien een spreker de toegestane tijd niet volpraat, mag deze niet benut worden als
extra spreek- of denktijd voor de mede- of tegenstanders.
De tijdwaarnemer ziet er ook op toe dat de interrupties die door de spreker worden
toegestaan de 15 seconden niet overschrijden.
3. Standaardgeschilpunten
Beide teams houden zich aan de regels voor het stellen van de
standaardgeschilpunten in het beleidsdebat:
Verplichtingen voorstanders
1e beurt:
- alle problemen introduceren + ernst ervan
- plan uitleggen
- doeltreffendheid aantonen
2e beurt:
- reacties geven op alle aanvallen tegenstanders
- nadelen afwegen tegen voordelen
conclusiebeurt:
- weerleggen laatst geopperde tegenargumenten
- samenvatten per standaardgeschilpunt
Verplichtingen en mogelijkheden tegenstanders
1e beurt:
- problemen aanvallen en/of
- ernst problemen onderuithalen en/of
- inherentie aanvallen (nieuw!) en/of
- evt. bijstelling introduceren (nieuw!) en/of
- doeltreffendheid aanvallen en/of
- uitvoerbaarheid aanvallen (nieuw!) en/of
- nadelen introduceren (nieuw!)
2e beurt:
- reacties op voorstanders
- nadelen afwegen tegen voordelen (verder mogen er geen nieuwe
standaardgeschilpunten gesteld worden)
conclusiebeurt:
- weerleggen laatst geopperde tegenargumenten
- samenvatten per geschilpunt
4. Interrupties
De volgende regels gelden voor het maken van een interruptie:
1. De eerste 60 seconden van een spreekbeurt zijn geen interrupties toegestaan.
2. Een spreker kan alleen geïnterrumpeerd worden door de tegenstanders en niet
door de eigen teamgenoot.
3. Wie interrumpeert gaat staan, en wacht tot de spreker de interruptie toestaat.
4. De spreker geeft -zodra iemand aan de andere zijde opstaat- zo snel mogelijk
aan of hij/zij de interruptie toestaat ('Gaat uw gang') of weigert ('Nee, dank u').
5. Wordt een interruptie door de spreker geweigerd, dan gaat degene die wilde
interrumperen weer zitten.
6. Een interruptie duurt maximaal 15 seconden en gaat ten koste van de spreektijd
van de geïnterrumpeerde.
7. Een interruptie mag niet gebruikt worden om een betoog te houden, maar alleen
om een enkelvoudige opmerking of vraag te uiten.
8. Tijdens de conclusiebeurten zijn geen interrupties toegestaan.
5. Time-outs
Zowel voor- als tegenstanders mogen éénmaal een time-out van twee minuten
aanvragen.
Het andere team mag tijdens die time-out natuurlijk ook overleggen.
NB. Debaters mogen tijdens het debat alleen schriftelijk overleggen. Mondeling
overleg is alleen tijdens de time-outs toegestaan.
6. Tegenplan
Tegenstanders mogen geen uitgewerkt tegenplan verdedigen, omdat dit -in het korte
tijdsbestek- de helderheid van de discussie vertroebelt. Je zou anders de discussie
over de argumenten van je opponent kunnen ontlopen door zelf voorstander te zijn
van je eigen plan.
Het verbod op een tegenplan houdt natuurlijk niet in dat de tegenstanders geen
eigen argumenten naar voren mogen brengen of alternatieve plannen mogen
aanstippen.
7. De jury
De juryvoorzitter leidt het debat en ziet toe op naleving van de debatregels (zoals in
dit reglement zijn opgenomen) en kan -zo nodig- corrigerend optreden.
De jury heeft 9 punten te verdelen: 6 voor de inhoud, en 3 voor de presentatie.

Inhoud
De jury gaat uit van hetgeen door de debaters in het debat naar voren is gebracht en
niet van wat de debaters hadden kunnen zeggen. Het staat de jury natuurlijk wel vrij
om bij het geven van de uitslag de debaters op gemiste kansen te wijzen.
Als de voorstanders de jury van het nut van hun plan hebben kunnen overtuigen,
winnen zij. Hebben daarentegen de tegenstanders voldoende twijfel gezaaid bij het
voorstandersplan, dan zijn zij de winnaars.
De jury heeft de volgende puntenverdeling tot haar beschikking:
6-0: de voorstanders hebben hun plan zéér overtuigend overeind gehouden;
5-1: de voorstanders hebben hun plan duidelijk overeind gehouden;
4-2: de voorstanders hebben net hun plan overeind kunnen houden;
3-3: gelijkspel (de debaters praatten bijv. langs elkaar heen)
2-4: de tegenstanders hebben net het voorstanderplan onderuit gehaald;
1-5: de tegenstanders hebben het voorstandersplan duidelijk onderuitgehaald;
0-6: de tegenstanders hebben het plan zéér overtuigend onderuit gehaald.
De juryleden moeten er naar streven dat zij het met elkaar eens zijn in hun oordeel.
Lukt dit niet, dan verdeelt ieder jurylid twee punten voor de inhoud. De opgetelde
punten van de jury vormen dan de score voor de inhoud.
Presentatie
De jury verdeelt 3 punten voor de presentatie. Bij presentatie wordt gedacht aan het
gebruik van:
- heldere inleidingen en afsluitingen;
- aantrekkelijke formuleringen, humor, beeldspraak;
- rake interrupties.
De volgende puntenverdeling is dan mogelijk:
3-0: de voorstanders presenteerden veel beter
2-1: de voorstanders presenteerden iets beter
1-2: de tegenstanders presenteerden iets beter
0-3: de tegenstanders presenteerden veel beter
Als de jury het als geheel niet eens wordt over de score, dan wijst ieder jurylid
individueel 1 punt toe.
Na het debat geeft de jury de debaters de uitslag met daarop een korte toelichting.
Beroep tegen de beslissing van de jury is niet mogelijk.
8. De stellingen
Toernooistellingen worden vaak vantevoren bekend gemaakt, zodat de debaters zich
kunnen voorbereiden. Soms krijgen deelnemers pas 15 minuten voor aanvang van
het debat te horen of ze voor- of tegenstander zijn.
De stellingen dienen zoveel mogelijk naar de stand van de actuele maatschappelijke
discussie te worden geïnterpreteerd. De interpretatie van de stelling moet niet de
inzet van het debat zijn. Wel kunnen tegenstanders melding maken van een
interpretatie waar zij het niet mee eens zijn. De jury beoordeelt dan na afloop van het
debat tijdens het juryberaad de interpretatie van de stelling. De tegenstanders
concentreren zich verder op de argumenten van de voorstanders.
Voorbeeldstellingen van toernooien zijn:
- De politie moet meer bevoegdheden krijgen
- Debatteren moet een verplicht vak worden
- Nederlanders moeten hun nationale voetbalelftal kunnen liezen
- Liever een hond dan een kat
9. Overige regels
Tot slot nog het volgende:
· een spreker staat tijdens zijn/haar spreekbeurt
· het enige hulpmiddel voor debaters tijdens het debat mag een kaartjessysteem
(of iets dergelijks) met argumenten zijn
· persoonlijke aanvallen op opponenten of op de jury zijn verboden
· bedenk dat debatteren een spel is en dat sportiviteit en incasseringsvermogen
daar onderdelen van zijn

C. OVERIGE INFORMATIE
inhoud
1. individuele beoordeling
2. debatteren in Nederland
3. vragen en opdrachten
4. voorbeeldstellingen
1. Individuele beoordeling
Beleidsdebatteren is een teamsport. Maar er is ook behoefte om deelnemers
individueel te beoordelen en feedback te geven. Dat kan op de volgende punten:
A. de inhoudelijke kwaliteit van de beurten van de debater
bv. - de aanpak van de geschilpunten
- de logische kwaliteit van de argumentaties
- het gebruik van bronnen
- de kwaliteit van aanvallen en verdedigen
- de interrupties (eigen interrupties en het geven van reacties)
B. de kwaliteiten van de presentatie van de debater. Als leidraad kan de
onderstaande beoordelingslijst gehanteerd worden:
· structuur
* duidelijke opening van het betoog
* aangeven standaardgeschilpunten
* samenvatten standaardgeschilpunten/ conclusies tussendoor
* duidelijke afronding
· publiekgerichtheid
* los van het papier spreken
* levendigheid (bijv. gebruik van voorbeelden, grapjes)
* afwisseling (in intonatie bijvoorbeeld)
* het maken van en reageren op interrupties
· taalgebruik- en formulering
* natuurlijk taalgebruik
* prettig spreektempo
* goed volume
* helderheid en exactheid van uitleg
· non-verbaal
* oogcontact met het publiek
* gebaren/ bewegingen
* lichaamshouding (ook als je niet spreekt!)

2. Debatteren in Nederland
Nederland kent minder een debatcultuur dan landen als Engeland, de Verenigde
staten of Australië. Toch begint in Nederland zo langzaam maar zeker de populariteit
van debatteren te groeien. Debatteren wordt steeds meer, naast een nuttige
bezigheid, ook als amusant gezien. Het tv-programma het Lagerhuis -uitgezonden op
prime time!- is hier een voorbeeld van.
In Nederland worden er regelmatig debattoernooien georganiseerd door de diverse
debatclubs (zowel mondeling als tegenwoordig ook schriftelijk -zie bijvoorbeeld
www.edebat.nl). Nederland kent er zo’n dertigtal. Deze clubs zijn zeer divers: ze zijn
bijvoorbeeld ontstaan vanuit het werk, een universiteit, een hogeschool of een
vriendenclub.
Internetsites
Hieronder vind je een aantal interessante sites van debatclubs. Sommige clubs
hebben links aangelegd met bijvoorbeeld de digitale dagbladen.
Een goed startpunt voor het zoeken naar clubs, toernooien en theorie is
debat.pagina.nl.
Specifieke informatie over clubs en toernooien vind je via de
Mailinglijst toernooien Nederland
Nederlandse boeken over argumenteren en debatteren vind je via:
- Boeken over debatteren, discussiëren en argumenteren
- Historische Uitgeverij
De Erasmus Debating Society, één van de grootste en meest actieve debatclubs
debatteert in het Engels. Hun site, met o.a. links naar digitale dagbladen vind je op
dit adres: http://www.debate.nl/
Op http://www.edebat.nl is een groot en uniek archief schriftelijke debatten te vinden,
inclusief de beoordelingen van een driekoppige jury.
Literatuur
Er is inmiddels aardig wat literatuur verschenen in Nederland over met name
argumenteren en debatteren. Wat voorbeelden in willekeurige volgorde zijn:
2000 Geer, P.M. van der: De kunst van het debat. Den Haag: SDU. ISBN 90
12096774. Veel actuele voorbeelden uit de Nederlandse politiek.
1998 Braet, A. en L. Schouw: Effectief debatteren. Groningen: Wolters-Noordhoff.
ISBN 90-01-15974-5. Dit boek gaat met name over de strenge ‘academische’
variant van beleidsdebatteren. Met degelijke voorbeelden.
1995 Geer, P.M. van der: Werken aan debatvaardigheden. Utrecht: Lemma,.
ISBN 90 5189 430 9. Het aardige van dit boek is dat het ingaat op de meest
voorkomende debatvarianten in Nederland.
1995 Geer, P.M. van der en B. Walenkamp: Gelijk hebben, gelijk krijgen. De kunst
van het overtuigen. Utrecht: Kosmos,. ISBN 90 215 2614 X. Een luchtig boekje
met allerlei voorbeelden op het gebied van overtuigingskracht, aanvallen en
verdedigen etc.
1998 Geer, P.M. van der en B. Walenkamp: Daar trappen wij niet in. Wegwijs in
discussietrucs. Utrecht: Kosmos-Z&K Uitgevers. ISBN 90-215-9344-0. Zie
omschrijving boven.
1996 Spolders, Marjon. Het winnende woord. Succesvol argumenteren. Amsterdam:
Bert bakker. ISBN 90-351-1946-0. Dit boek gaat op een populaire manier in op
de klassieke retorica en besteedt ook veel aandacht aan de presentatie.
1997 Eemeren, Frans van en Rob Grootendorst. Dat heeft u mij niet horen zeggen.
Drogredenen van A tot Z. Amsterdam: contact. ISNB 90-254-0083-3. Een
mooi actueel overzicht met veel voorbeelden uit de praktijk.
1999 Geer, Peter.M. van der: Het lagerhuis. De kunst van het debatteren. Kosmos:
Utrecht. ISBN 90-215-8921-4. Anders dan de titel doet vermoeden gaat de
auteur meer in op het debatteren in het algemeen, i.p.v. alleen het tvprogramma
het Lagerhuis.
3. Vragen en opdrachten
a. In paragraaf. A3 staat uitgelegd waar een beleidsstelling aan moet voldoen.
Formuleer 3 stellingen waarover je zou willen debatteren.
b. Kies één van de drie stellingen die je bij a hebt geformuleerd. Bereid voor deze
stelling de eerste voorstandersbeurt volgens de regels in paragraaf 7 tot en met
11. Schrijft deze beurt uit in steekwoorden.
c. Bereid vervolgens een tegenstanderbeurt voor op je eigen voorstanderbeurt! Ook
weer per standaardgeschilpunt (denk ook aan nieuwe punten zoals de nadelen!!).
Hierin probeer je dus je eigen argumenten aan te vallen. Ook deze beurt schrijf je
uit in steekwoorden.
d. Reageer in een volgende voorstanderbeurt (de verweerbeurt) per
standaardgeschilpunt op de aanvallen die je als tegenstander heb bedacht.
Verder idem dito.
e. Idem met beurt 2 van de tegenstanders
f. Idem met de conclusiebeurt van de voor- en daarna de tegenstanders.
4. Voorbeeldstellingen
Hieronder staat een aantal stellingen waarover in een beleidsdebat gedebatteerd kan
worden. Voor het formuleren van actuele stellingen levert echter een uurtje de krant
lezen meestal genoeg inspiratie!
beleidsstellingen
ethisch/medisch
- ouders moeten het geslacht van hun baby kunnen bepalen
- ochtendgymnastiek moet op het werk worden ingevoerd
- xenotransplantatie moet verboden worden
- zelfmoordsites op het internet moeten verboden worden
opleiding
- elke student moet verplicht in het buitenland op stage
- filosofie (of debatteren of ....) moet een verplicht schoolvak worden
- Universiteiten moeten tele-leren aanbieden
cultuur
- reclame dient in het Nederlands plaats te vinden
- het publieke omroepbestel moet worden afgeschaft
- sinterklaas en de kerstman moeten fuseren
economie
- wie beter presteert, moet beter beloond worden
- de salarissen van topmanagers moeten aan banden gelegd worden.
milieu
- er moet een einde komen aan de wegwerpmaatschappij
- genetisch gemanipuleerd voedsel moet verboden worden
- toeristen mogen maximaal 1 maal per jaar een vliegreis maken
politiek
- Nederland en Vlaanderen moet 1 natie worden
- Nederland moet een vrouwelijke premier krijgen
- de parlementaire democratie moet vervangen worden door en directe democratie
- er moet een maximum aantal kinderen per gezin komen
- Europa moet een officiële voertaal krijgen
- Nederland moet een keuring invoeren voor ouders
- Turkije moet niet tot de EU worden toegelaten
- Nederland moet zwaardere straffen invoeren
waardestellingen
- economische groei is belangrijker dan het milieu
- liever Jip en Janneke dan Pippi langkous
- beter een republiek dan een monarchie

Geen opmerkingen: